Tachtig jaar geleden deelden de afgevaardigden, die in San Francisco bijeenkwamen in 1945 om het Handvest van de Verenigde Naties te ondertekenen, het besef dat vrede berust op rechtvaardigheid, menselijke waardigheid en gedeelde verantwoordelijkheid.
Uit de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog ontstond een verlangen naar morele vernieuwing en een kader voor vrede. De Verenigde Naties werden opgericht in een morele sfeer die diep doordrongen was van het christelijk gedachtegoed. Toch wordt de essentiële rol die christenen in deze visie speelden grotendeels vergeten.
Het Handvest, ondertekend in juni 1945, trad in werking op 24 oktober (dat was vrijdag 80 jaar geleden), nu erkend als Dag van de Verenigde Naties. Als internationaal verdrag is het juridisch bindend voor alle lidstaten en legt het belangrijke principes van internationale betrekkingen vast, waaronder de soevereine gelijkheid van staten, het verbod op geweld en de bevordering van mensenrechten.
Christelijke invloed
Het idee dat ieder mens ‘inherente waardigheid en gelijke en onvervreemdbare rechten’ bezit, komt voort uit de Bijbelse overtuiging dat alle mensen geschapen zijn naar het beeld van God. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) van 1948 – een document waarvan de opstelling onmiskenbaar christelijke invloeden vertoonde – vormde de morele ruggengraat van de naoorlogse orde.
Prominente christenen vormden die morele basis. De Amerikaanse presbyteriaan John Foster Dulles, later minister van Buitenlandse Zaken van de VS, was een belangrijk juridisch adviseur tijdens de Conferentie van San Francisco. Als levenslang actief kerkelijk gelovige zag Dulles in de VN een middel om moreel recht in de internationale politiek te kanaliseren. De weduwe van president Roosevelt, Eleanor, was voorzitter van de redactiecommissie van de UVRM en sprak vaak over de Verklaring als een poging om de ethische leringen van de Bergrede in de politiek te concretiseren.
Charles Malik, de Libanese filosoof, theoloog en diplomaat, was een Grieks-orthodoxe geleerde, doordrenkt van zowel filosofie als geloof. Hij schreef het cruciale artikel 18 van de Verklaring over godsdienstvrijheid en de vrijheid van geweten. Malik zorgde voor de intellectuele en morele helderheid die hielp om westerse en oosterse tradities te overbruggen en betoogde: “Als de mens niet naar Gods beeld geschapen is”, zei hij, “dan is de Verklaring betekenisloos.”
Samen met hen stelde de katholieke filosoof Jacques Maritain dat mensen met verschillende geloofsovertuigingen het eens konden worden over fundamentele mensenrechten, zelfs als ze van mening verschilden over metafysische rechtvaardigingen – wat hij ‘praktische overeenstemming over gemeenschappelijke principes’ noemde. Het resultaat was een document dat, hoewel seculier van toon, diep geworteld was in christelijke morele redeneringen.
Christelijke betrokkenheid
Vanaf het begin erkenden christelijke organisaties de VN als een morele én politieke arena. De Wereldraad van Kerken (WCC), opgericht in Amsterdam in 1948, zag in de VN een partner voor vrede, mensenrechten en ontwikkeling. Later kregen christelijke organisaties zoals Caritas Internationalis, World Vision en Tearfund een adviserende status bij de Economische en Sociale Raad van de VN, waar ze samenwerkten met VN-organisaties om armoede, ontheemding en rampenbestrijding aan te pakken.
De Heilige Stoel, die in 1964 de status van Permanent Waarnemer kreeg, heeft zijn diplomatieke aanwezigheid gebruikt om te pleiten voor vrede, ontwapening en menselijke waardigheid. Opeenvolgende pausen – van Paulus VI tot Franciscus – hebben bij de VN gesproken en de VN een ‘moreel centrum’ voor de mensheid genoemd.
Veel christenen beschouwen de VN als een uiting van ‘algemene genade’ – een onvolmaakte maar noodzakelijke structuur waarmee God het kwaad beteugelt en rechtvaardigheid bevordert in een gevallen wereld, zonder deze te verwarren met het Koninkrijk van God. Anderen zien de VN als een forum voor profetisch getuigenis, een plek om de machthebbers de waarheid te vertellen en op te komen voor de armen en vervolgden.
Toch is christelijke betrokkenheid nooit onkritisch geweest. Evangelische en conservatieve christenen hebben de VN er vaak van beschuldigd seculier humanisme en moreel relativisme te promoten, met name rond seksualiteit, reproductieve rechten en gezinsleven. Sommige apocalyptische interpretaties gingen nog verder en portretteerden de VN als een voorbode van een ‘wereldregering’ in profetische eindtijdplannen.
Christenen hebben vaak geklaagd over de mislukkingen van de VN – de verlamming tijdens de genocides in Rwanda en Bosnië, de beperkte actie in Syrië en Gaza, en de aanhoudende ongelijkheid die is ingebouwd in het vetosysteem van de Veiligheidsraad. Voor hen is de zonde van de VN niet de overmoed, maar de lafheid – een onwil om rechtvaardig te handelen wanneer grootmachten moreel handelen belemmeren.
De uitdagingen van vandaag
De morele visie die de oprichters van de VN inspireerde, is vandaag de dag nog steeds actueel. De moraliteit van de naoorlogse orde wordt schaamteloos ter discussie gesteld door de leiders van zowel Rusland als Amerika. Nu Oekraïne na de verwoesting voor de wederopbouw staat, is de uitdaging opnieuw om niet alleen steden en economieën te herbouwen, maar ook de morele fundamenten van een rechtvaardige vrede. Stel je het verschil eens voor als het morele moeras van het postcommunistische Rusland in de jaren negentig was drooggelegd! Er zou nu geen oorlog meer in Oekraïne zijn.
Wederopbouw is niet alleen technisch of financieel, maar ook spiritueel en ethisch. De taak van vandaag in Oekraïne is om te herbouwen op dezelfde morele fundamenten die de oprichters van de VN tachtig jaar geleden al identificeerden. Menselijke waardigheid, geworteld in het beeld van God, blijft de enige veilige basis voor de wederopbouw van naties.
Tot volgende week,