Religie is giftig!?

oktober 29, 2022

Religie is giftig. Spiritualiteit is cool.

Hoe vaak hebben we mensen niet horen zeggen: ‘Ik ben niet religieus maar wel spiritueel’? Misschien drukken we het zelf wel uit.

Ook theologen als Karl Barth (‘religie is een inherent geloofsloos streven’) en Dietrich Bonhoeffer (‘religieloos christendom’) hekelden religie als een bleke vervanger van ware spiritualiteit.

Abraham Kuyper klinkt dan ook een eeuw achterhaald als hij ongegeneerd de christelijke godsdienst door zijn calvinistische prisma herleidt om “goed nieuws voor wetenschap, kunst en cultuur” te ontdekken. Het calvinisme was volgens hem de godsdienst die noodzakelijk was voor de menselijke bloei. Het “verenigde God en mensheid; het individu en de samenleving; hoofd, hart en handen”. Het was de godsdienst van het hele leven dat in Gods aanwezigheid (coram Deo) werd geleefd.

‘Calvinisme’ kan ons een eng dogma van predestinatie suggereren en een God die willekeurig mensen naar de hel of naar de hemel stuurt. Maar Kuyper verwijst naar iets veel breders en rijkers. Hoewel hij niet echt een definitie van religie geeft, is zijn visie op een goed geleefd menselijk leven wanneer het wordt geleefd “in al zijn breedte en diepte, individueel en collectief, tot eer van God”.

Waar denken de meeste mensen aan bij ‘religie’? Termen als ‘saaie rituelen’, ‘eindeloze preken’, ‘hypocriete priesters’ of ‘achterhaalde onverdraagzaamheid’ zijn veelgehoorde klachten. En vaak zijn ze terecht. Maar is dat het volledige verhaal?

Vier vragen

Deze week behandelde onze onlineleergemeenschap ‘Engaging the world with Abraham Kuyper’ zijn tweede van de Lectures on Calvinism, uitgesproken in 1898 aan Princeton Theological Seminary in Amerika: ‘Calvinism and religion’.

Zoals ik vorige week schreef, zijn deze lezingen waarschijnlijk de beste inleiding tot het denken van Kuyper, uitgesproken op het hoogtepunt van zijn carrière voor een Engelstalig publiek dat niet bekend was met de Nederlandse context. Hij schetst een christelijk wereldbeeld dat een kader biedt voor de drie fundamentele menselijke relaties: met God, met anderen en met de wereld.

Zijn eerste lezing legt het begrip wereldbeeld uit. De tweede lezing behandelt de menselijke relaties met God en het geestelijke domein: religie. Zijn volgende lezingen gaan over de implicaties van deze ‘religieuze’ dimensie: in de politiek, de wetenschap, de kunst en de toekomst. Ware religie opent voor hem de mogelijkheid tot positieve transformatie in de wereld, zowel in individuen als in de samenleving.

Deze tweede lezing is waarschijnlijk de zwaarste en meest theologische. Om eerlijk te zijn, als ik tot de veertig oorspronkelijke toehoorders had behoord, zou ik moeite hebben gehad om hem te volgen – als ik al niet in slaap was gevallen. Maar dan zou ik diepgaande inzichten hebben gemist die ook in de eenentwintigste eeuw nog van cruciaal belang voor ons zijn.

Kuyper stelt vier vragen over religie voordat hij zijn ‘calvinistische’ antwoorden geeft. Hedendaagse theologen en filosofen zagen religie als een verlengstuk van de menselijke persoonlijkheid. Kuyper begint dus met de vraag: Is religie slechts een menselijk verschijnsel? Over wie gaat religie: over mensen of over God?

Religie “brengt een zegen voort voor de mens, maar ze bestaat niet voor de mens”, antwoordt hij. Terwijl God een aangeboren besef van zichzelf in elk wezen heeft geplant, waardoor mensen religieuze wezens zijn geworden, “gaat religie in de eerste plaats over God en slechts in de tweede plaats over mensen”.

Vernieuwing en herstel

Zijn tweede vraag is: heeft godsdienst een bemiddelende kerk, priester of tovenaar nodig tussen God en de ziel? Zuivere geestelijke godsdienst, antwoordt hij, is zonder enige schepselachtige voorspraak, en houdt rechtstreekse gemeenschap in tussen God en het menselijk hart. Alle gelovigen, niet slechts een priesterlijke klasse, delen in het priesterschap van Christus. Deze opvatting dat de godsdienst voor de gewone mens is, motiveerde zijn zorg voor het “kleine volk”, de kleine luyden, de arbeiderschristenen van wie hij in Nederland de meeste steun kreeg.

Ten derde: heeft religie alleen betrekking op de ‘heilige’ gebieden, privé-aangelegenheden van het hart of de moraal, of betreft het het hele menselijke leven? Rome, zo stelt hij, trekt een grens tussen heilig en wereldlijk, met geestelijken en kloosterlingen in het heilige der heiligen, vrome leken in het heilige, en gewone kerkgangers in het voorhof, waarbij zij “negen tiende van het praktische leven buiten elke godsdienst plaatsen” die, zoals tijdens carnaval, “de vaak zondige genoegens van de wereld” verkiezen boven de kerkelijke toewijding.

Nee, zegt hij, ware godsdienst houdt in dat “wat hij ook doet, in de landbouw, in de handel en in de industrie, of zijn geest, in de wereld van kunst en wetenschap, (de mens) staat … voortdurend voor het aangezicht van zijn God, … en bovenal moet hij zich richten op de glorie van zijn God”.

Ten slotte: weerspiegelt religie onze gewende manier van leven als normaal of stuurt zij ons naar een nieuwe manier van leven? D.w.z. streeft zij ernaar de wereld te veranderen? Kan religie een positieve kracht ten goede zijn in onze wereld? Echte godsdienst kan de huidige menselijke toestand niet als normaal beschouwen, maar als abnormaal, te kort schietend ten opzichte van Gods bedoeling. Religie is dus noodzakelijkerwijs soteriologisch, schrijft hij, wat betekent dat het gaat om de regeneratie, de vernieuwing, van individuen en het herstel van alles wat door de zondeval verloren is gegaan.

Wat betreft dus elk deel van het leven dat door de zonde is aangetast. En dat is elk gebied van het leven.

Tot volgende week,




Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *