Zondag voor een week, om half vijf ’s ochtends, werd mijn diepe sluimering wreed verstoord door toeterende claxons van auto’s.
Halfwakker trok ik de gordijnen opzij en zag ik een stoet van auto’s met Syrische vlaggen door het centrum van Amsterdam rijden. Het was duidelijk dat in Damascus iets dramatisch was gebeurd.
Een snelle blik op het nieuws op mijn mobiel bevestigde dat, terwijl ik sliep, de Syrische dictator Bashar al-Assad gedwongen was te vluchten. Met enorme gevolgen. Niet alleen voor de miljoenen Syriërs die nu bevrijd zijn van hun onderdrukkende regime. Noch voor de miljoenen Syriërs die de afgelopen decennia gedwongen werden hun thuisland te ontvluchten. Maar ook voor het wereldwijde geopolitieke evenwicht. Wat de nabije toekomst voor alle Syriërs in petto heeft is nog te vroeg om te zeggen, maar voor nu zijn ze overal blij dat ze van hun dictator af zijn.
Beelden op de tv van juichende straatmassa’s en uitgemergelde gevangenen riepen bij mij herinneringen op aan films en foto’s na de ineenstorting van het nazi-terrorisme in 1945. Net als toen is ook nu de euforie vermengd met afschuw over de onthulling van de grove schendingen van de mensenrechten onder een meedogenloze dictator.
Toen, bijna tachtig jaar geleden, wakkerden die beelden wereldwijde vastberadenheid aan om te voorkomen dat zulke onrechtvaardigheden ooit weer op zo’n schaal zouden plaatsvinden. Leiders uit Europa, Amerika en andere delen van de wereld begonnen een samenwerking om vanuit de puinhopen van de Tweede Wereldoorlog een nieuwe wereldorde te stichten. De hoeksteen daarvan werd de erkenning van de onschendbaarheid en onvervreemdbaarheid van mensenrechten als basis voor vrede en gerechtigheid in de wereld.
Onopgemerkt
Afgelopen woensdag, toen meer onthullingen over de gruwelijke realiteit van Assads beruchte gevangenissen aan het licht kwamen, had de Dag van de Mensenrechten overal in de schijnwerpers moeten staan. Helaas bleef deze verjaardag van een van ‘s werelds meest baanbrekende beloftes grotendeels onopgemerkt, overschaduwd door de actuele krantenkoppen.
Want op 10 december 1948 werd de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) afgekondigd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in Parijs, waarin de onvervreemdbare rechten voor iedereen werden verankerd – ongeacht ras, huidskleur, godsdienst, geslacht, taal, politieke of andere overtuiging, nationale of sociale afkomst, eigendom, geboorte of andere status.
Deze mijlpaal verdient zeker erkenning, steun en promotie van christenen wereldwijd. Helaas hebben sommige christenen een afkeer van ‘mensenrechten’ als zijnde gekaapt door de ‘woke’-agenda. De Rooms-Katholieke Kerk zwoor het concept van ‘mensenrechten’ onder paus Pius IX zelfs af als reactie op het anti-kerkelijke beleid van de Franse Revolutie en haar Verklaring van de Rechten van de Mens.
Toch heeft het concept van mensenrechten een Bijbelse grond, geworteld in het begrip dat ieder mens geschapen is naar het beeld van God en daarom waardig en heilig is. Elk artikel van de Verklaring kan worden ondersteund door de Bijbel. Zonder de Bijbelse fundamenten zijn er geen gronden voor mensenrechten. Als mensen slechts het eindproduct zijn van een puur materialistisch, toevallig evolutieproces waarbij de sterkste overleeft, wie kan dan de ‘rechten’ op bescherming van de zwakkeren en kwetsbaren rechtvaardigen?
‘Christelijke krachten’
In zichzelf is het bestaan van de Verklaring het resultaat van de betrokken inspanningen van christenen: katholieken, orthodoxen en protestanten, zonder wier initiatief er geen VN-commissie zou zijn opgericht om een dergelijk document op te stellen. Onder invloed van de Franse katholieke filosoof Jacques Maritain, een van de opstellers van de UVRM en mentor van paus Paulus VI, omarmde de Rooms-Katholieke Kerk uiteindelijk de zaak van de mensenrechten tijdens Vaticanum II in de jaren 60.
Een andere opsteller van het document was de Libanees-orthodoxe theoloog, academicus, diplomaat, filosoof en politicus Charles Malik (wiens zoon Habib ik twee jaar geleden interviewde). Zichzelf afvragend ‘waar de mensenrechten vandaan komen’, stelde hij retorisch dat ze óf waren toegekend door de staat of de VN, óf behoorden tot de essentie van het mens-zijn (onvervreemdbaar) en daarom gegrond waren in een Opperwezen dat, ‘door Heer van de geschiedenis te zijn, hun betekenis en bestendigheid kon garanderen’.
Prominente niet-christenen gaven mede vorm aan de verklaring, onder wie een Frans-Joodse advocaat, een Chinese filosoof, een Indiase feministe, een Chileense socialist, een Italiaanse liberaal, de agnost Aldous Huxley en Mahatma Ghandi. Toch oordeelde de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, John Forster Dulles, dat ‘christelijke krachten’ in de eerste plaats verantwoordelijk waren voor het geven van een ‘ziel’ aan het VN-Handvest aangaande de toezegging van mensenrechten.
De wortels van mensenrechten gaan eigenlijk veel verder terug dan de Verlichting, naar christelijke tradities van minderheden, waaronder mennonieten en baptisten, die tot de eersten behoorden die de zaak van vrijheid van godsdienst en geweten onder woorden brachten.
Mensenrechten blijven de hoeksteen van de internationale orde die momenteel wordt aangevochten door autocraten en anti-democraten zoals Poetin, die weinig respect toont voor de levens van de 700.000 Russen en hun gezinnen die hij te gronde heeft gericht door zijn eigen imperiale ambities. Om nog maar te zwijgen van de levens van miljoenen Oekraïners.
Wat zouden we graag gewekt worden door het lawaai van claxons die de val van die tiran meedelen!